SINT-HUBERTUSHOND
KORTE GESCHIEDENIS EN ALGEMEEN
De Sint-Hubertushond wordt ook wel bloedhond genoemd en is het logo van de Koninklijke Maatschappij Sint-Hubertus.
Dit ras is ingedeeld in groep 6 van de FCI.
Hij is de stamvader van de lopende honden en de beroemdste speurhond ter wereld.
Het ras is ontstaan in de Belgische Ardennen in de Sint-Hubertusabdij.
De honden die in de abdij werden gefokt kwamen uit Zuid-Frankrijk en werden geroemd om hun uithoudingsvermogen, vooral tijdens de jacht op everzwijnen.
België draagt voor dit ras, zoals voor al onze Belgische rassen, de verantwoordelijkheid en de meest recente rasstandaard werd gepubliceerd in 2001.
De Sint-Hubertushond is een zeer stevig gebouwde hond met een adellijke en statige houding en een melancholische uitdrukking.
Het hoofd is erg kenmerkend : diep en lang met een vierkant profiel met rimpels en plooien die neerwaarts hangen wanneer het hoofd laag wordt gedragen en keelhuid vormen.
Ook op het lichaam is de huid erg elastisch en soepel.
De Sint-Hubertushond bestaat in de kleuren black & tan, leverkleur & tan, en éénkleurig rood.
Hun stemgeluid is erg typisch : zwaar, luid, doordringend en bijna loeiend. Iedereen onder ons kent wellicht de blaf van meutehonden die mee op jacht gaan.
VERZORGING
Alvorens men zulk ras aanschaft moet men zich bewust zijn van het feit dat de hond kwijlt en tijdens de rui redelijk wat haar kan verliezen.
Goed borstelen als verzorging volstaat en ook de plooien moeten af en toe gereinigd worden.
Door de hangoren moeten deze ook regelmatig proper gemaakt worden.
KARAKTER
Hij is geen echte waakhond maar dat betekent niet dat hij zijn eigendom niet zal bewaken.
Als men dit ras wenst aan te schaffen dient men eerst en vooral in gedachten te houden dat hij een jachthond is met nog steeds een grote jachtpassie. Hij heeft dus veel uithouding en is erg zelfstandig maar kan evenwel als gezinshond gehouden worden.
Aangezien hij een meutehond is kan hij zonder enig probleem met andere honden gehouden worden.
Hij heeft veel terrein en beweging nodig.
Hij moet consequent en fair en met veel geduld opgevoed worden en is erg gevoelig.
RASVERENIGING
Belgische Club voor Sint-Hubertushonden
https://www.chiens-de-saint-hubert.be
RASSTANDAARD
Deze kan u terugvinden op de FCI-website ( https://www.fci.be ) in het Frans, Engels, Duits en Spaans.
Onder vindt u de Nederlandse vertaling :
FCI nummer 84
Oorsprong : België
Datum van publicatie van huidige geldige standaard : 13 maart 2001
GEBRUIK
Lopende hond voor de jacht op groot wild, diensthond voor speurwerk en gezinshond.
Hij was en hij blijft nog altijd een jachthond maar is door zijn opmerkelijk reukvermogen in eerste instantie een speurhond die veelvuldig gebruikt wordt zowel voor het opsporen van aangeschoten wild, als in de zweetspoorproef als voor het opsporen van zoek geraakte mensen tijdens politieacties.
Door zijn functionele bouw heeft de Sint-Hubertushond een groot uithoudingsvermogen en hij beschikt daarenboven over een uitzonderlijke speurzin wat hem toelaat zonder moeite over een grote afstand en op moeilijk terreinen een spoor te volgen.
CLASSIFICATIE FCI
Groep 6 : Speurhonden en aanverwante rassen
Sectie 3 : Grote lopende honden
Zonder werkproef
KORT HISTORISCH OVERZICHT
Grote lopende hond (drijfhond) en speurhond bij uitstek, met afstamming die ver teruggaat in de geschiedenis.
Hij is sinds eeuwen bekend en gewaardeerd voor zijn uitzonderlijke speurzin en zijn goede geschiktheid voor de jacht.
Hij werd in de Ardennen door de monniken van de Sint-Hubertusabdij gefokt.
Hij zou afstammen van de zwart of zwart-buine drijfhonden die in de 7de eeuw door de monnik Hubertus voor de jacht werden gebruikt. Hubertus werd later bisschop benoemd en heilig verklaard en hij werd de patroon van de jagers.
De verspreiding in de Ardennen van deze grote lopende honden is te verklaren door de aanwezigheid van groot wild dat een onderkomen vond in de uitgestrekte wouden van deze streek.
De Sint-Hubertushonden werden geroemd om hun robuustheid en hun uithoudingsvermogen, vooral bij de drijfjacht op everzwijnen.
De eerste Sint-Hubertushonden waren zwart maar later ook zwart-bruin.
In de 11de eeuw werden deze honden door Willem de Veroveraar ingevoerd. In die tijd werden er ook nog honden ingevoerd van hetzelfde type maar met een geheel witte vacht die ‘Talbothonden’ werden genoemd.
Met de ingevoerde honden werd in Engeland verder gefokt. De uit de Sint-Hubertushonden gefokte nakomelingen kregen er de naam “bloodhound” (bloedhond); aan afleiding van “blooded hound” wat betekent “een hond van zuiver bloed” en dus raszuiver.
Later ontwikkelde het ras zich eveneens verder in de Verenigde Staten. Vooral in de Zuidelijke Staten werden deze honden ingezet om ontsnapte slaven op te sporen.
ALGEMEEN VOORKOMEN
Een grote massieve jacht- en speurhond, de krachtigste van alle lopende honden.
Zijn belijning is harmonisch en hij heeft een krachtig beendergestel, een goede spierontwikkeling en veel substantie maar zonder de indruk van plompheid.
Hij is gestrekt van bouw, passend in een rechthoek.
Het totaalbeeld is imponerend en adellijk.
Zijn houding is plechtstatig.
Het hoofd en de hals vallen op door de overvloedige, soepele en dunne huid die in diepe plooien neerhangt.
Zijn gangen zijn indrukwekkend, eerder langzaam en enigszins rollend maar soepel, elastisch en vrij.
Geen enkel raskenmerk mag zodanig overdreven zijn dat de harmonie van het geheel verbroken wordt, het uiterlijk te grof wordt en nog minder dat hierdoor de gezondheid of het welzijn van de hond wordt geschaad.
Als mogelijke overdrijvingen kunnen worden vermeld : te diepliggende of te kleine ogen, open oogleden, overdreven overvloedige en losse huid met teveel en te diepe plooien; teveel keelhuid, te smal hoofd.
Te grote honden met een te zwaar en te massaal lichaam zijn evenmin gewenst daar dit nadelig is voor hun gebruikswaarde.
BELANGRIJKE VERHOUDINGEN
- Lichaamslengte / schofthoogte : 10 : 9
- Borstdiepte / schofthoogte : 1 : 2
- Hoofdlengte / lichaamslengte : 3 : 7
- Snuitlengte / hoofdlengte : 1 : 2
GEDRAG / TEMPERAMENT
Zacht, rustig, vriendelijk en sociaal ten opzichte van mensen.
Bijzonder aanhankelijk aan zijn meester.
Verdraagzaam met zijn kennelgenoten en andere huisdieren.
Hij is eerder gereserveerd en eigenzinnig.
Is even gevoelig voor waardering als voor bestraffing.
Nooit agressief.
Heeft een zwaar stemgeluid maar is geen blaffer.
HOOFD
Het imponerende en majestueuze hoofd vertoont veel adel en is het meest kenmerkend voor het ras. Het is diep maar smal in verhouding tot de hoofdlengte e lang in verhouding tot de lichaamslengte.
De beenderstructuur is goed zichtbaar.
De zijkanten zijn vlak en het profiel is vierkant.
De neusrug is duidelijk evenwijdig aan de verlengde bovenlijn van de schedel.
De overvloedige en dunne huid vormt op het voorhoofd en de wangen diepe rimpels en plooien die neerwaarts hangen wanneer het hoofd laag gedragen wordt en die worden voortgezet in de plooien van de sterk ontwikkelde keelhuid.
De huid is minder overvloedig bij de teven.
SCHEDELGEDEELTE
Schedel : diep, lang, eerder smal en met vlakke zijkanten. De wenkbrauwbogen steken weinig vooruit alhoewel dit zo kan lijken.
De jachtknobbel is sterk ontwikkeld en steekt duidelijk uit.
Stop : weinig gemarkeerd.
SNUITGEDEELTE
Neus : zwart of kastanjebruin, altijd zwart bij de zwart met bruine honden. De neus is breed en goed ontwikkeld en de neusgaten goed ontwikkeld.
Snuit : even lang als de schedel, diep, breed bij de neusgaten en over de hele lengte even breed. De neusrug is ofwel recht ofwel iets omhoog welvend (lichte ramsneus).
Lippen : zeer lang en slap, boven de onderlippen afhangende bovenlippen die vooraan een rechte hoek vormen met de neusrug zodat de snuit een vierkant profiel krijgt.
Achteraan, naar de mondhoeken toe, worden het diepe hanglippen (minder uitgesproken bij teven) dien ongemerkt overgaan in de overvloedige keelhuid.
De rand van de bovenlippen hangt ongeveer 5 cm dieper dan de onderkaak. De lipranden zijn goed gepigmenteerd naargelang de kleur van de neus zwart of kastanjebruin.
Kaken / tanden : volledig en correct ‘schaargebit’; sterke, witte tanden, regelmatig ingeplant in de goed ontwikkelde kaakbeenderen; een tanggebit wordt aanvaard.
Wangen : ingevallen en mager, vooral onder de ogen.
Ogen : donker bruin of hazelnootkleurig, lichter van tint (amberkleurig) bij honden zonder zwart zadel of mantel. Ogen middelgroot, ovaal, niet tranend, noch uitpuilend noch diep in de oogkas liggend, met de iris volledig zichtbaar. Oogleden zonder onreglematigheid in hun omtrek die normaal aan de oogbol aansluiten; iets uitzakkende onderste oogleden met bijgevolg wat zichtbaar bindvlies worden nochtans getolereerd. De wimpers mogen in geen geval de ogen raken en hinderen. De uitdrukking is zacht, vriendelijk en waardig, de blik iets melancholisch.
Oren : dun en soepel, bedekt met kort, fijn, fluweelzacht aanvoelend haar. De oorschelpen zeer lang, wanneer over de neusrug gelegd tot minstens voorbij de neuspunt reikend.
Oren zeer laag aangezet, op ooghoogte of lager, opzij van het hoofd, sierlijk geplooid neerhangend, binnenwaarts en naar achteren gedraaid (kurkentrekkeroren).
HALS
Lang zodat de hond een spoor kan volgen met de neus tegen de grond.
Krachtig gespierd. De keelhuid is los en extreem ontwikkeld, met dubbele wammen maar dit is minder uitgesproken bij de teven.
LICHAAM
De boven- en onderlijn verlopen bijna evenwijdig.
Schoft : licht aangeduid.
Rug : recht, breed, lang en stevig.
Lendenen : breed, sterk, kort en zeer licht gewelfd.
Kruis : goed gespierd, bijna horizontaal, nooit afvallend. Goed breed en tamelijk lang.
Borst : ovaalvormig, breed, diep, duidelijk een kiel vormend tussen de voorbenen.
Borstkas voldoende lang. Voorborst en boegpunt goed uitkomend.
De ribben goed gewelfd; noch vlak noch tonvormig.
Onderlijn en buik : onderlijn haast horizontaal verlopend. Onderborst goed diep.
Goed gevulde, brede en diepe flanken. De buik slechts lichtelijk opgetrokken.
STAART
Lang, krachtig, dik, hoog aangezet, in het verlengde van de ruglijn.
Naar het uiteinde toe geleidelijk versmallend. In sabelvorm gedragen.
Wanneer in beweging sierlijk boven de ruglijn gebogen, nooit opgerold of zijdelings afwijkend.
Is onderaan bedekt met grover haar, ongeveer 5 cm lang, dat naar het uiteinde toe geleidelijk korter wordt.
LEDEMATEN
VOORSTE LEDEMATEN
Algemeen : goed gespierd, voorbenen krachtig, recht en volledig parallel.
Schouders : lang, goed schuin liggend, goed gespierd maar niet beladen.
Opperarm : lang, schuin en een goede hoeking vormend met de schouder.
Ellebogen : goed aanliggend, noch afstaand noch aangedrukt.
Onderarm : recht, krachtig en rond bot.
Pols : stevig.
Voormiddenvoet : robuust, van voren gezien loodrecht, van opzij gezien licht naar voren hellend.
Voorvoeten : compact, zeer stevig, noch naar binnen noch naar buiten gedraaid. De tenen goed omhoog gewelfd, goed knokkelig en gesloten (kattenvoeten).
Dikke, stevige zoolkussens. Korte sterke nagels.
ACHTERSTE LEDEMATEN
Algemeen : stevig, sterk gespierd, in harmonie met de voorste ledematen.
Van achteren gezien volkomen parallel, noch eng noch wijd.
Dij : van goede lengte en krachtig gespierd.
Knie : goed gehoekt, noch naar binnen noch naar buiten gedraaid.
Onderbeen : voldoende lang en sterk gespierd.
Sprong : stevig, laag bij de grond en goed gehoekt.
Achtermiddenvoet : sterk en kort.
Achtervoeten : zoals de voorvoeten.
GANGWERK
De beoordeling van de bij de Sint-Hubertushond zeer typische gangen is uiterst belangrijk.
Bij de normale gang, de draf, is de beweging regelmatig met afgemeten passen, verend en vrij, meer terrein bestrijkend dan bij elke andere drijfhond en wat een typisch kenmerk is al rollend maar zonder scheef te lopen.
De achterbenen zwaaien goed naar achteren met een goede stuwing van de achterhand.
De paswijdte van de voor- en de achterbenen is gelijk en de bovenlijn blijft horizontaal.
De ledematen bewegen parallel maar de voeten komen dichter bij elkaar bij hogere snelheid.
De staart wordt sabelvormig omhoog gedragen zonder dat de buiging al te uitgesproken wordt.
De Sint-Hubertushond moet in staat zijn om geruime tijd te blijven draven zonder tekenen van vermoeidheid te vertonen.
HUID
Over het hele lichaam soepel, los en elastisch. De dunne, erg losse en overvloedige huid op het hoofd is zeer kenmerkend. Op het voorhoofd en de zijkanten van de snuit vormt de huid naar beneden hangende plooien die nog duidelijker merkbaar zijn wanneer het hoofd laag wordt gedragen.
Te sterke rimpeling en plooivorming op het voorhoofd en de wenkbrauwbogen mogen nochtans nooit nadelig zijn voor de ogen.
Huidplooien op het lichaam door een te ruime huid zijn niet gewenst.
VACHT
HAAR
Het vlak aanliggend haar op het lichaam is kort, dicht, tamelijk hard en weerbestendig.
Op het hoofd en de oren is het haar zeer kort en voelt zacht aan.
De onderkant van de staart is bedekt met iets langere en ruwere haren.
KLEUR
Er worden 3 vachtkleuren onderscheiden :
- De tweekleuren zwart met bruin (black & tan)
- Leverkleur met bruin (liver & tan)
- Éénkleurig rood (red)
Bij de zwart met bruine honden varieert de mate van zwart naargelang het een mantel of zadel betreft. Een mantelhond is overwegend zwart : het (roest)bruin of de brand bevindt zich enkel op de snuit, de wangen, boven de ogen, op de voorborst, de ledematen en rondom de anus.
Een zadelhond vertoont meer uitgebreide brand daar het zwart min of meer begrensd blijft tot het ruggedeelte.
Dezelfde kleurpatronen komen voor bij de tweekleur leverkleur met bruin.
De kleuren komen niet altijd goed tot uiting en de kleurbegrenzing is niet altijd scherp.
In de donkere gedeelten verspreid kunnen lichtere of daskleurige haren voorkomen.
Een dergelijke vermenging van verschillende gekleurde haren is toegestaan.
Bij de éénkleur rood kan het rood variëren van licht tot donker rood.
Een uitgewassen kleur van het bruin (brand) bij de tweekleurigen of van het rood bij de éénkleurigen is gewenst.
Een weinig wit op de voorborst, de tenen en de staartpunt wordt aanvaard maar is niet gewenst.
GROOTTE EN GEWICHT
SCHOFTHOOGTE
Ideale schofthoogte reuen : 68 cm
Ideale schofthoogte teven : 62 cm
Tolerantie : + / - 4 cm
GEWICHT
Reuen : ongeveer 46 – 54 kg
Teven : 40 – 48 kg
De schofthoogte en het gewicht moeten in verhouding zijn.
FOUTEN
Alles wat afwijkt van het voorgaande dient te worden aanzien als fout en dient te worden bestraft naargelang de ernst ervan en rekening houdende met de gezondheid en het welzijn van de hond.
- Algemeen voorkomen : plomp, weinig substantie, licht bot, hoog- of laagbenig, eerder vierkant dan rechthoekig van bouw, gebrek aan adel
- Hoofd : brede en omvangrijke of overdreven smalle schedel, wijkend voorhoofd, te sterk naar voren hangende voorhoofdshuid, jachtknobbel weinig aangeduid, te duidelijke stop, concave neusrug, korte of ondiepe snuit, te weinig afhangende bovenlippen
- Neusspiegel en lippen : pigmentverlies
- Gebit : ontbreken van tanden
- Ogen : te klein, te diep in de oogkassen, te sterk uitgezakt onderste ooglid, teveel zichtbaar bindvlies
- Oren : te kort, te dik boven ooghoogte aangezet, teveel tegen het hoofd aanliggend of te vlak
- Hals : kort, tenger, met weinig keelhuid
- Lichaam : kort of te lang, weinig diepe borst, voorborst weinig uitkomend van opzij bekeken, ribben vlak of tonvormig, rug zwak of gewelfd, kruis overbouwd of afvallend, buik te opgetrokken
- Staart : laag aangezet, eekhoorn-, ring-, krul-, knik of gebroken staart, een haak vormend of afbuigend
- Ledematen : te weinig of teveel gehoekt, korte opperarm, slechte standen gezien van opzij (bv. tee schuine voormiddenvoeten of zwakke polsen), van voren (bv. naar binnen of naar buiten gedraaide voeten, gebogen onderarmen, uitdraaiende ellebogen, enz.) of van achteren (bv. achterbenen nauw, wijd of tonvormig, hakkeneng of hakkenwijd, enz.), spreid-, hazen- of platvoeten
- Gangwerk : beweging nauw, wijd, kruisen of scheef lopen, gebonden gangen of steltgang, weinig stuwing, slechte rugoverbrenging
- Vachtkleur : lichte of uitgewassen kleuren
- Karakter : onzeker of zenuwachtig
DISKWALIFICERENDE FOUTEN
- Karakter : agressief of te angstig
- Algemeen voorkomen : afwezigheid van rastype
- Gebit : onder- en bovenvoorbijten, kruisgebit, scheve bek
- Neusspiegel en lippen : sterk gedepigmenteerd of roze gekleurd, anderskleurig dan zwart bij ‘zwart met brand’, anderskleurig dan (kastanje)bruin of zwart bij honden zonder zwart zadel of zwarte mantel
- Ogen : licht geel (roofvogeloog)
- Vachtkleur : alle kleuren die niet overeenstemmen met wat is beschreven : te uitgebreide witte aftekeningen, zoals wit dat reikt tot aan de polsen of de sprongen, te uitgebreid wit op de voorborst, witte vlekken elders dan op de voorborst, de tenen en de staartpunt zoals een witte snuit, een witte bles, enz.
- Schofthoogte : buiten de toleranties
- Duidelijke fysieke of gedragsafwijkingen
N.B.
- Reuen dienen 2 normale teelballen te hebben die volledig tot in het scrotum zijn ingedaald
- Enkel functionele en klinisch gezonde honden met een typische rasmorfologie mogen gebruikt worden voor de fok